Asymmetrische uitbreng uit de huwelijks- gemeenschap in extremis blijft overeind!

Vlaams minister Diependaele bevestigt de rechtspraak van het Hof van Cassatie en daarmee het gebruik van de asymmetrische uitbreng uit de huwgemeenschap.

Asymmetrische uitbreng uit de huwelijksgemeenschap in extremis blijft overeind.

Door middel van een uitbreng uit de huwgemeenschap kunnen bepaalde of alle goederen uit de huwgemeenschap toebedeeld worden aan beide echtgenoten of één van hen. Bij een asymmetrische uitbreng wordt een deel of het geheel van de huwgemeenschap overgebracht wordt naar het eigen vermogen van één van de echtgenoten. Vooral in situaties waarbij één van de partners terminaal ziek is, kan deze techniek interessant zijn. Het doel is om het merendeel van de gemeenschappelijke goederen over te hevelen naar het eigen vermogen van de gezonde echtgeno(o)t(e). Hierdoor kan (een deel van) de erfbelasting worden vermeden bij het overlijden van de zieke echtgeno(o)t(e).  

De visie van de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL)  

VLABEL beschouwde deze asymmetrische uitbreng van goederen uit de huwgemeenschap lange tijd als fiscaal misbruik.  

Volgens VLABEL wordt artikel 2.7.1.0.4 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF) gefrustreerd. Dat artikel bepaalt dat het gedeelte dat de langstlevende echtgeno(o)t(e) bij het overlijden van de eerststervende echtgeno(o)t(e) toegekend krijgt boven de helft van de huwgemeenschap door toepassing van de huwelijksovereenkomst, onderhevig is aan erfbelasting.   

De concrete casus betrof twee echtgenoten met twee gemeenschappelijke kinderen, gehuwd onder een gemeenschapsstelsel. De echtgenote was ziek. De echtgenoten beslisten om een groot aantal onroerende goederen bij leven en ten titel van huwelijksvoordeel toe te bedelen aan de gezonde echtgenoot (asymmetrische verdeling). 

De Vlaamse Belastingdienst stelt dat de echtgenoten zich buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.4 VCF hadden geplaatst door de eenzijdige uitbreng vóór het overlijden van één van de echtgenoten te laten plaatsvinden. Hierdoor werd volgens hen de huwgemeenschap ‘geledigd’ om de overgang van de gemeenschapsgoederen bij overlijden (en bijgevolg ook erfbelasting) te vermijden. 

Hof van Beroep  

Het hof van beroep te Gent oordeelde dat er geen sprake was van fiscaal misbruik. Het hof baseerde zich hierbij op de principes uit het arrest van het Grondwettelijk Hof van 30 oktober 2013. Volgens dit arrest beperkt het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.4 VCF zich tot de overbedeling ingevolge overlijden. De fictiebepaling heeft geen betrekking op de toekenning van huwelijksvoordelen tijdens het leven. Het hof van beroep concludeerde dat de specifieke antimisbruikbepaling uit artikel 2.7.1.0.4 VCF in dit geval niet van toepassing was.  

Hof van Cassatie  

Ook het Hof van Cassatie heeft zich op 6 januari 2023 uitgesproken over deze kwestie. Het oordeelde dat de echtgenoten zich niet buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.4 VCF hadden geplaatst.  

De visie van minister Diependaele  

Recentelijk kwam deze kwestie weer aan bod ingevolge een vraag van Björn Rzoska (Groen) aan Vlaams minister van Financiën Matthias Diependaele (N-VA) omtrent de nood aan een wetswijziging.  

De minister stelt evenwel dat er geen intentie is om de bestaande regelgeving te wijzigen. Minister Diependaele redeneert dat uiteindelijk, bij het overlijden van de langstlevende echtgen(o)o((e) op het hele vermogen erfbelasting betaald moet worden. Dit zal inderdaad het geval zijn bij gebrek aan planning door die langstlevende echtgeno(o)t(e).  

Ondanks de mogelijkheid om te ontsnappen aan de erfbelasting, lijkt de minister aldus niet van plan om de regelgeving aan te passen. Hij beschouwt de asymmetrische uitbreng niet als een fiscaal achterpoortje en legt zich aldus neer bij de rechtspraak van het Hof van Cassatie. Dit is een welgekomen uitspraak waarbij de uitvoerende macht de arresten van het Hof van Cassatie respecteert.